Zoeken in deze blog

maandag 29 februari 2016

Quinn’s advies: Tabasco

“Hier moet het zijn…” We nemen de toegangsweg naar een woonhuis in een weiland langs de Hwy 14 in New Iberia (La). Met de schuur er naast lijkt het meer op een boerderij dan op een werkplaats waar ze autoruiten vervangen. 
Na een keer of vijf “Hello!” komt Quinn tevoorschijn. “Jazeker, dit is Quinn’s Autoglass.” Clemens wijst op de enorme ster in onze voorruit. Die wil Quinn graag vervangen. Morgen kan hij een nieuwe ruit in huis hebben en die zit er met een half uurtje in, maar bij hem kost het wel $ 300. “Mag ik u een advies geven?...In Houston kunnen ze dat voor de helft of nog minder doen. Daar zijn genoeg zaken die met elkaar concurreren en ook zoveel volume maken dat je de prijs makkelijk naar beneden krijgt.” “En nee, het is niet gevaarlijk om er nog gewoon mee door te rijden. Kijk maar, daar ligt een gebroken ruit. Twee lagen met folie ertussen. Kan verder niks mee gebeuren.” 
Met deze geruststellende woorden en de waardevolle tip in de oren geknoopt, praten we nog even door. Hij krijgt elk jaar rond Pasen bezoek van een groep Duitse BMW-rijders die hij ooit heeft geholpen en hij heeft een Nederlandse grootmoeder en… Clemens geeft hem als dank een exemplaar van de klompjessleutelhanger, onze gadget voor behulpzame mensen. “This is awesome! My grandma has a kookooksclock and the figure that pours out has the same wooden shoes!” Na een hartelijk afscheid volgen we een andere tip van hem: “You must see Avory Island, the Tabasco factory!” Hij snelt naar binnen we krijgen twee flesjes Tabasco, de scherpe en de milde variant. “Een vriend van mij werkt daar.”

Avory Island blijkt vlakbij. “Whe’re you from?” Ik vertel de portier bij de toegang naar het eiland waar we vandaan komen en wat we verder van plan zijn in zijn prachtige land. Hij vindt dat zo bijzonder dat we geen tol hoeven te betalen.



Entree van de Tabasco Plant
Een bezoek aan Tabasco, de wereldberoemde rode pepersaus ‘uitgevonden’ door Edmund McIlhenny in 1968, is écht fenomenaal: je loopt afwisselend door speciale tentoonstellingsruimtes, zoals een greenhouse met peperplantjes van kiem tot pootklare exemplaren, en door de fabrieksgebouwen waar de productie in volle gang is. Het productieproces is op zich al een wonderlijk verhaal.
Om te kijken of de pepers klaar zijn om handmatig geplukt te worden hou je een rond rood geschilderd stokje bij een peper. Alleen als de kleuren exact overeen komen, mag je ‘m plukken. Eenmaal verzameld worden de pepers tot moes gemalen. De pepermoes gaat met een snufje zout in grote eiken tonnen. Elke ton krijgt een laag zout bovenop zodat de inhoud niet kan bederven en de pepermoes mag dan drie jaar ‘rijpen’. Avery Island had jaren zelfs een eigen zoutmijn.


Gemalen rode peper rijpt drie jaar in eikenhouten vaten
Als de smaak oké is, en dat proeven is nog steeds een exclusieve taak van de familie en een enkele andere expert, gaat de pepermoes naar de fabriek en belandt daar in hoge houten vaten van 6800 liter. Is de ‘blending’ na een week of twee drie klaar, en zijn schillen en pitten er uit gehaald, dan stroomt de saus naar de ‘bottling line’. De gevulde flesjes krijgen etiketten in tweeëntwintig verschillende talen en dan zijn ze klaar voor export naar meer dan honderdtachtig landen. Op dat moment is het vijf jaar geleden dat de eerst zaadjes voor deze ‘editie’ zijn gepland: vijf jaar!


Tabasco's bottling lines
Als we bij de flessenlijn aankomen, wordt op de voorste, lijn 4, groene Tabasco gebottled. Tegelijk met ons loopt een Tabascoteam door de vernieuwde tentoonstelling. Ze geiten uitbundig met de collega’s achter de grote glazen wand. Bij de zaal met recepten raken we met de medewerksters in gesprek. Zij werken hier al heel lang, tussen de zestien en vierentwintig jaar en ze wonen ook op het fabrieksterrein, net als hun ouders en hun grootouders. Later lezen we dat het dorp, gebouwd in 1905, nog steeds een oude danszaal heeft: The Tango!

Het is tijd voor blik in de Factorystore, een boeiend bewijs van werkelijk uitstekende merchandising, en voor de lunch in het 1868-restaurant. We volgen het advies van de vrouw achter de balie: ik neem een crawfishstew en Clemens kiest een lekkere scherpe popboy.


Alligatorpool in Tabasco's Jungle Garden
De rest van de middag dwalen door een grote jungletuin, de creatie van Edward McIlhenny, een zoon van de oprichter. Er liggen veel alligators in het gras te zonnen, en nee, ze zijn niet van hout wat je denkt totdat je ze slome knipogen ziet geven. Echt bijzonder is Bird City, een serie lange rieten vlonders die Edward ooit aan liet leggen voor de ‘Snowy Egret’, de witte reiger die eind 19de eeuw bijna was uitgestorven omdat z’n pluimige veren dameshoeden moesten sieren. Nu broeden en wonen er duizenden verschillende vogels.


Bird City
Via het centrum van New Iberia willen we terug naar onze plek op de campground van Lake Fausse Pointe State Park. 
Dat lukt helaas niet…



zaterdag 27 februari 2016

Bayou Barriere, Laura Plantation, Lower Atchafalaya River & Lake Fausse Point State Park

Hoeveel invloed kunnen omstandigheden hebben op je lol in het reizen? Best veel, als ik op m’n ervaring van dit moment afga. Het is zaterdagavond en we staan aan de Lower Atchafalaya River, in Morgan City ergens ten westen van New Orleans, op een grasveldje bij wat grijze loodsen. ‘Aan de oever van de rivier’ en ‘museum’ in de tekst op de site van Harvest Hosts (de club van de wijngaarden, boerderijen en andere gastvrije plekken) schept verwachtingen van rust en vredige uitzichten. In werkelijkheid staan we op een industrieterrein met rechts dus die grote grijze loodsen en aan de voor- en de linkerzijkant betonnen muren. Een schare hijskranen met een achtergrond van ingewikkelde buizenstelsels, zullen wel petrochemische installaties zijn, maakt het uitzicht rond.
Tel daarbij dat de versnellingsbak op het laatst in z’n drie bleef hangen en we met maximaal vijftig kilometer een flink stuk snelweg hebben gereden, nee, dat zijn dingen die aantikken…

Als ik er zo verder over nadenk is dit eigenlijk een herhaling van de ‘Scenic Route’ langs de oever van de Mississippi tussen Baton Rouge en New Orleans afgelopen maandag. Waar de tekstschrijver van het AAA-Tourbook het woord ‘scenic’ vandaan haalde is ons een raadsel: je rijdt dik honderd kilometer over een slingerweg aan de voet van de dijk, langs de ene na de andere chemische ‘plant’ waarbij dikke buizen hoog boven de straat naar onzichtbare schepen leiden en lange goederentreinen landinwaarts over kilometers rails in de verte verdwijnen. Pas later horen we dat de linker- én de rechter-Mississippioever van New Orleans tot Baton Rouge in feite één groot industrieterrein vormen.
Vandaag kruisten we een paar keer de enorme brede Mississippi en dan zie je ‘het Pernis’ van Louisiana pas goed: zover je oog reikt alleen maar rokende pijpen, lage en hoge ronde opslagtanks en veel, heel veel schepen en goederenwagons. As dat jaar in jaar uit je dagelijkse uitzicht is, wat doet dat dan me je….?

Clemens heeft na aankomst op onze overnachtingsplek hier in Morgan City kennis gemaakt met een man in een hoge uitkijkpost naast het grasveldje waar we staan. We worden vannacht in elk geval zorgvuldig bewaakt.


Uitzicht bij aankomst op Bayou Barriere
Om terug te komen op de invloed van omstandigheden: we hebben gisteravond heerlijk en gezellig crawfish, rivierkreeftjes, gegeten samen met andere golfers en hun gezinnen op de baan van Bayou Barriere schuin onder New Orleans, zijn vandaag de Mississippi overgestoken voor een bezoek aan Laura Plantation. 


Laura Plantation: de enige Creoolse plantage in de regio
De rondleiding over deze Creoolse Plantage is echt de beste die we tot nu toe hebben meegemaakt, vooral omdat de gids, Alex, veel vertelde over het leven en werken van de slaven hier. 


Bij de bouw van Laura Plantation is geen enkele spijker gebruikt.
Alle pen/gat-verbindingen in dit Cypresshout zijn van de voren gemaakt.
Het hout moet een jaar drogen, dan volgt drie maanden zagen en schuren.
Alles in elkaar zetten is in zes weken gebeurd.
En toch, op een of andere manier lukt het niet om van onze nieuwste belevenissen een leuk, informatief bericht te brouwen…

De volgende dag

Slecht geslapen natuurlijk op de sombere plek in Morgan City. Gelukkig werkt de versnellingsbak weer mee en is de volgende bestemming maar vijftig miles verder, zij het dat Xander van de navigatie kiest voor een achttien miles lange grindweg met alleen maar af en toe bijenboxen in de berm plus een enkele tegenligger. Ook niet om echt vrolijk van te worden, maar Lake Fausse Point is een staatspark met wasmachines en drogers. En dat is alles wat ik nu, op deze zondagmiddag, gewoon echt nodig heb...

donderdag 25 februari 2016

Nola III: Origins of Jazz

Ik ben altijd van keurig stoppen voor aankomend rood, maar nu moedig ik Clemens zelfs aan om dóór te rijden. Anders halen we de ‘walking tour’ over de ‘Origins of Jazz’ niet. Het rode licht dat zijn in dit geval twee knipperlichten. Ze markeren een van de vele spoorwegovergangen die we deze dagen eindeloos kruisen. De locomotief komt nu van rechts en fluit voor de derde keer een lange donkere bas. Maar gezien de snelheid kunnen we wel door... Clemens ziet in z’n spiegel nog zeker vijf auto’s ook de rails oversteken.
Er is nog een plekkie op de parkeerplaats aan de haven en twee minuten voor elf stappen we het Visitor’s Center van het New Orleans Jazz National Historic Park binnen: gelukt! 


Een deel van ons gezelschap...
De naam van de vrouw die ons verhaalt over de geschiedenis van de jazz is ons ontschoten. Maar wát ze, op verschillende plekken in het French Quarter, vertelt is buitengewoon boeiend en voor een heel groot deel ook nieuw. Zo heb ik nooit geweten dat het eerste operahuis hier in Nola al van 1796 dateert en dat iedereen daar naar toe ging: blanke en zwarte migranten uit Frankrijk en de Franse koloniën, slaven en niet te vergeten de creolen. Dat zijn alle mensen die in New Orleans zijn geboren, Frans spreken en katholiek zijn. En dat is op de duur het overgrote deel van de bevolking. Muziek is hier in Nola vanouds net zo belangrijk als lekker eten, drinken en vrijen.


Symbool voor de opera in Louis Armstrong Park
Een andere ‘bron’ van de jazz is de muziek die slaven elke zondag met elkaar maakten op ‘Congo Square’ een plein dat nu deel uitmaakt van het Louis Armstrong Park, net als de huidige opera. Slaven in Nola zijn altijd op zondag vrij geweest, zo horen we. En omdat de meesten uit Congo kwamen heet het plein ‘Congo Square’. Met de komst van protestanten uit het noorden neemt de bewegingsvrijheid van de slaven wel zienderogen af…
Een andere traditie die de jazz sterk heeft beïnvloed bestaat nog steeds: lange ‘brass bands’ die door de straten marcheren. Bij begrafenissen, huwelijken en andere memorabele momenten gaat de drumband voorop en als de officiële plechtigheid voorbij is sluiten buurtbewoners en voorbijgangers zich aan in de ‘second line’ om nog uren te zingen, te dansen en muziek te maken. Er zijn zelfs bureaus die bijhouden waar een ‘second line’ plaats gaat vinden.


Bass Band in Louis Armstrong Park
Onze gids loopt naar een rustig plekje in het French Quarter en steekt haar ronde mobiele muziekboxje weer omhoog. “Listen to this!” We horen…ja, gospel, of toch blues? Kan allebei want de muziek is bijna hetzelfde. Alleen zijn de blues al werkend op het land ontstaan en hebben gospels een sacrale functie.

“Please follow me!” De laatste stop is vlak bij de haven. De vraag is wat matrozen willen. “Yes, booze, entertainment and sex.” En aangezien er altijd veel matrozen in Nola zijn, zat het centrum ook “tsjokfull” bordelen, zei het tegenwoordig geconcentreerd in de wijk Storyville. In elk bordeel speelde een pianist: “Listen…” “You must know…!” “Ragtime indeed.” Maar ragtime is bladmuziek, dus hoe zouden al die pianisten in al die bordelen met hun deuren uitnodigend open zich kunnen onderscheiden? Precies, door te improviseren. Tel daarbij het syncopating, een tel voor de beat uit spelen, dat de brass bands vanuit de Carribische muziek introduceerden en we hebben alle ‘roots’ van de jazz langs horen komen. En die klassieke jazz kunnen we elke avond volop beluisteren in de clubs hier in de buurt.
Ik heb nog één vraag: “Waar moeten we zijn om overdag muziek te horen?” Onze gids wijst op m’n plattegrond: “Royal Street.” Heel erg bedankt en we hebben genoten!

De geplande lunch bij Lill Dizzy Café op de hoek van N. Robertson en Esplanada Avenue aan de rand van Tremé, de wijk ‘achter’ French Quarter vanaf de haven gezien, laten we zitten. M’n darmen zijn nog van slag en Clemens eet een broodje uit de voorraadkast. Daarna wandelen we door naar het Louis Armstrong Park in Tremé, maar daar is het reuze stil. 

Terug slenteren door Royal Street levert helaas ook maar een paar gezellige ontmoetingen met straatmuzikanten op. “Nog even naar de Beeldentuin bij het NOMA?” “Ja, goed idee.” 


Leandro Erlich: Too Late for Help, 2006
Die wandeling door de ‘Sydney and Walda Besthoff Sculpture Garden levert gelukkig een hele serie fraaie ontdekkingen op, waaronder een beeld van drie mensen zittend op vier banken. 
Buiten het park, naast onze camper, zit een man op een bankje in de late middagzon doodstil een boek te lezen. “Lijkt wel een standbeeld. Kijken of-ie beweegt…?"


We rijden op ons gemak weer naar het St. Bernard State Park en staan onderweg relaxed te wachten tot een lange goederentrein ruimte maakt voor het autoverkeer. 


Even peinzen voor het spoor...
Clemens vraagt zich hardop af: “Zou jij een maand huizenruil willen doen met mensen in Nola?” We zeggen volmondig “Ja.” En ik denk gelijk: eind april tijdens het New Orleans Jazz Festival is dan de beste tijd.. elke avond een concert of optreden, gaan we ook dineren op zo’n grote Mississippirivierboot met een echte Jazzband en weer naar die beeldentuin en naar het NOMA en…, ja, af en toe zitten en een boek lezen. Want daar komen we gewoon maar niet aan toe J.

woensdag 24 februari 2016

Nola II: Po-boy en alligatorbites

“Er zit een Starbucks aan Magazine Street, aan de rand van het Garden District waar we vandaag naar toe gaan. Handig!” We hebben allebei ongelooflijke zin in een echte espresso en tot op heden vinden we die alleen maar bij Starbucks. Plus: ik wil weer even wat columns posten, ook hoog tijd.

We kunnen de auto bij S. laten staan en wandelen allereerst naar het enige openbare kerkhof in New Orleans ofwel Nola: Lafayette Cemetery No.1. Bijzonder? Tot nu toe hebben we alleen nog maar kerkhoven in het open veld gezien met alleen plastic bloemen in vaasjes als markering, dus ja, in die zin zijn deze klassiek Franse familiegraven, dicht op elkaar gepakt aan smalle laantjes, uitzonderlijk. 


Laantje op Lafayette...
Maar als je Père-Lachaise kent of andere Parijse kerkhoven, dan komt Lafayette je gewoon erg bekend voor. 
Er is geen register aanwezig, dus er vallen helaas geen graven van bekende personen op te sporen. Beetje dom dat we net bij Starbucks niet even hebben online hebben gekeken of dat misschien wel het geval is…

Aan de hand van de folder ‘Take A Streetcar To…Commander’s Palace and a Walking Tour of the Garden District’ wandelen we langs de huizen uit het begin en het midden van de 19de eeuw met wel twintig tot dertig kamers omringd door groene tuinen met dikke heggen of ijzeren hekken. Ze zijn gebouwd in opdracht van de overwegend protestantse ‘the Americans’ die hier na de Louisiana Purchase van 1803 uit het noorden naar toe zijn getrokken. De Louisiana Purchase staat voor de verkoop van het zuidelijke deel van deze staat door de Spanjaarden aan Noord-Amerika.
De eerste, Franse en Spaanse, bewoners, die New Orleans altijd hebben beschouwd als de meest noordelijke stad van het Carribische gebied en zich trots Creolen noemen, praten inderdaad over ‘the Americans’. Creolen voelen zich geen Amerikanen.


Vrolijke Creoolse huizen...

 “Vind jij het nou móóie huizen?” “Nee, eigenlijk niet. Beetje zoals het gebouw van het Museum of Art: vooral groot en ook ongenaakbaar eigenlijk.” “Laten we de andere kant van Magazine Street verkennen.” Dat blijkt een goed idee. Hier lopen we tussen de kleurrijke Creoolse huizen, én we spotten een local restaurant, Parasol’s, waar ze po-boy serveren, Frans stokbrood met gefrituurde garnalen of oesters, of gewoon met beef, waar je maar zin in hebt. Alleen al vanwege de geschiedenis wil je die een keer hebben gegeten. Het verhaal wil dat Benny en Clovis Martin, twee broers die samen een restaurant zijn begonnen na een poos ‘streetcarconductor’ te zijn geweest, aan ex-collega’s tijdens een lange staking gratis van sandwiches uitdeelden. We hebben het over 1929. De stakers heetten ‘poor boys’ en al snel kregen de sandwiches dezelfde naam. In dialect klinkt dat als po’boy.
We klimmen de trap van Parasol’s op, stappen een kleine ruimte binnen waar gelijk groen-witte plastic tafelkleden alle aandacht vragen, en lopen naar de hoek waar je kunt bestellen. Ik kies voor een po-‘boy ‘Fried Shrimps’ en Clemens ook. Terwijl ik naar een vrije tafel loop, want het is best druk, bedenkt Clemens zich. “Ik heb alligatorbites besteld. Ben benieuwd!” 


Links alligatorbites
Die blijken heel erg mals en smaakvol. De garnalen zijn dat ook. Ik ben niet van de frituur, maar zoals ze hier die garnalen van een super dun en licht verteerbaar jasje voorzien: heerlijk! Bijgevolg eet ik er teveel van. Dat wreekt zich later op de dag…

Het idee is ’s middags alvast het French Quarter te bezoeken en uit te vinden wat we verder echt willen zien. We melden ons bij het New Orleans Jazz National Historic Park aan voor een rondleiding de volgende dag over de ‘Origins of Jazz’ en er zou vanmiddag een openluchtconcert zijn heb ik ergens gelezen. Dat klopt en het is nog veel leuker dan ik dacht. Onder de titel ‘Making a Jazz Gumbo’ luisteren en kijken we een uur lang naar Dianne Honore, een telg uit een familie van Creoolse kokkinnen, en nu ook historica. Zij vertelt hoe je een echte gumbo maakt, gebaseerd op ‘the holy trinity’: uien, selerie en knoflook. In de zomer gaat daar okra bij, maar nu alleen kip. De muziek is in handen van Richard Scott en zijn jazzband. Scott zelf speelt piano/keyboard, de anderen respectievelijk trombone, tuba en een heus ‘washboard’. 


Jazzconcert in French Market mét washboard
In de loop van het uur loopt er een man langs die een tamboerijn oppakt en lekker mee blijft spelen. Even later stopt een jonge vrouw  bij de band om een van de leden gedag te zeggen. Ze laat zich verleiden om even voor ons te zingen. Blijkt een studente ‘zang’ aan het Peabody Institute in Baltimore. Hé, kennen we!

We hebben de gumbo niet meer geproefd: om vier uur verliep de parkeerkaart. Onderweg naar de parking zeg ik tegen Clemens: “Ik vond het heel leuk dat concert, maar ik voel me hier wel voor het eerste een echte toerist.” Mijn lief heeft dezelfde ervaring. Het gevoel zakt trouwens snel als we weer richting Statepark rijden.

Rest me nog te vertellen waarom we het advies ‘Lunch at Commander’s Palace’ zelfs niet hebben overwógen: daar zijn jeans niet welkom en dienen heren een jasje te dragen! Kom zeg, er zijn echt grénzen...